Jacob en Rosa Gellert zijn van oorsprong Poolse joden. In Düsseldorf stichten ze een gezin en ze krijgen vier kinderen. Begin 1937 vluchtten ze vanwege het toenemende antisemitisme naar Nederland. Ze komen terecht in Amby. Oskar, het oudste kind is dan zeventien. Zijn persoonskaart meldt als beroep ‘koopman in textiel’.
Als het gezin op 24 augustus 1942 een oproep krijgt om zich te melden voor een transport naar Westerbork, duiken alle gezinsleden onder. Oskar Gellert komt terecht in Amsterdam, waar hij in maart 1943 alsnog wordt opgepakt door de Amsterdamse politie en wordt overgedragen aan de Sicherheitsdienst. Op 20 juni arriveert Gellert in Westerbork. Negen dagen later gaat hij op transport naar het Oosten. Bij aankomst in Sobibor wordt hij direct vergast.
Oskars ouders, zijn zussen en zijn broer overleven de oorlog wel als onderduikers. Zijn moeder leeft echter niet lang meer na de bevrijding. Verteerd door verdriet overlijdt ze op 15 november 1949.