Tom Engeln heeft een aantal winkels in wol en zijde in Zuid-Limburg, waaronder een op de Muntstraat in Maastricht. Na een faillissement in 1938 sticht hij een bedrijf in lederwaren. Via dit bedrijf leert hij een Amsterdamse jood kennen, die hij bij hem laat onderduiken in zijn zaak aan de Bredestraat.
Tom is gescheiden van zijn vrouw, die met hun drie kinderen in Heer woont. Zij klaagt steen en been bij de NSB-veldwachter van Heer, met wie ze een relatie heeft, over de achterstallige allimentatie. Dat wordt Tom fataal.
Op 28 november 1941 valt de SD binnen in zijn winkel. Een tocht langs de kampen begint: Amersfoort, Buchenwald, het loodzware Nacht- und Nebelkamp Natzweiler, Dachau en tot slot Mauthausen. Werk- en leefomstandigheden worden hem daar op 27 april 1945, een week voor het einde van de oorlog, te veel.